tekst

Sommige kunstenaars zijn alleskunners, maar de meesten daarvan blijven dikwijls steken in versnipperde werkstukken van een redelijk niveau die elkaar verzwakken. Het boek met de eloquente titel Bob Hanf 1894-1944, veelzijdig kunstenaar, laat zien dat Hanf – beeldend kunstenaar, schrijver, dichter, componist en violist – de uitzondering op deze regel is. Het hoofdstuk ‘Bob Hanf als literaire gestalte’ door Niels Bokhove brengt hem in beeld als iemand die ook met woorden tekende en componeerde.

Wat hem als lezer voeding gaf, was allereerst de Duitse literatuur, op de voet gevolgd door de Franse, Russische en Engelse letteren. Zijn belezenheid lijdt geen twijfel, en zijn affiniteit met Franz Kafka staat daarin centraal. Zelf schreef Hanf werk (poëzie, verhalend proza, toneel) waarvan de handschriften in het Literatuurmuseum in Den Haag worden bewaard. Daarnaast vermeldt Bokhove typoscripten, waaronder enkele die Hanf tamelijk vruchteloos heeft aangeboden bij diverse tijdschriften en uitgeverijen. Alleen de gedichtencyclus Mijmeringen over de nachtzijde van het leven (over Amsterdam tijdens de Duitse bezetting) kwam postuum in boekvorm uit en beleefde zelfs meerdere drukken. Bij zijn leven is er niets van zijn hand verschenen.
Zijn grote verdienste is niettemin dat hij voor een aantal tijdgenoten een onmiskenbare inspiratiebron is geweest. Zo heeft hij Simon Vestdijk en Jan Spierdijk op het spoor van Kafka gezet. Verder kan nog gezegd worden dat in deze dynamiek het door Hanf intensief beoefende expressionisme nooit ver weg was.
Een literaire doorbraak heeft zich dus nooit voorgedaan, maar nagelaten teksten en een overvloedige correspondentie tonen aan dat hij destijds toch – zij het in filigraan – een sleutelfiguur was. En niet zonder talent, zo blijkt verderop in het boek uit een sfeervol, door Niels Bokhove bezorgd herfstverhaal van Hanf. Wie weet hoe groot hij met de pen in de hand nog was geworden als hij niet door de nazi’s was vermoord.

Paul Gellings

overige teksten, citaten uit het boek

Eigen productie, publicatiepogingen in Nederland en Duitsland

Hanf is begonnen met schrijven in Delft rond 1920, dus nog in de tijd dat hij beeldend kunstenaar was. In het schrift met de Delftse lezing trof ik een tot nu toe onbekende aanzet tot een soort zangstuk getiteld ‘Der Festordner’ (Feestcommissaris) aan, kennelijk ter gelegenheid van een huwelijksfeest. Ook het gedichtje ‘Het kantoorplurkje’, later een gevleugeld woord in de familie, stamt uit die tijd.20

Voor zover nu valt te achterhalen, schreef Hanf in totaal

  • twee toneelstukken,
  • drie romans en/of novellen en
  • één gedichtencyclus,

die alle in handschrift in het Letterkundig Museum in Den Haag zijn terechtgekomen.

  • Maar hij schreef ook, zij het wat verborgen, een filmsynopsis.

Geen van zijn manuscripten is gedateerd. Het gaat in min of meer chronologische volgorde om de volgende teksten:

Kareltje’s laatste nacht

Een tragicomedie uit de studietijd. Hiervan zijn twee versies bewaard.21 Korte inhoud: jonge student (gespeeld door meisje!) gezakt voor tentamen, zoekt met vriend troost bij prostituées. Dit mislukt, waarna zelfdoding door verdrinking volgt. — Het stuk doet sterk aan de toneelschrijver Frank Wedekind denken, die juist in die tijd populair was met shockerende stukken als Frühlings Erwachen (1891). De opdracht op een van de versies, tevens verwijzend naar Georg Büchners Leonce und Lena, bevestigt dit: ‘Den Andenken des jüngsten / Brüderchens Leonce / und Frank Wedekinds vom / Verfasser gewidmet.’

Dit verhaal is als enige, naast de Mijmeringen, gepubliceerd: rond 1970 is een kleine uitgave (a, b en c) verschenen, namelijk een facsimile van de versie met de opdracht.

Een autobiografische roman, voltooid in mei 1922. Hiervan zijn drie versies overgeleverd, waaronder een kladversie in het eerder genoemde dictaatcahier uit de Delftse tijd.23 Korte inhoud: over de eigen jeugd vanaf vijfde jaar tot en met de studie in Delft, waaruit Hanf als een eenzelvig kind tevoorschijn komt. Het verhaal, waarin het dubbelgangersthema (Dostojevski’s Der Doppelgänger was een van Hanfs favorieten!) valt te bespeuren, gaat in wezen over de ‘dubbelzinnige weldaden van de vrijheid’. Achterin staat in potlood het genoemde gedicht ‘Der Schäfer’ genoteerd, dat op één woord na van Goethe stamt.

Hiervan is een typoscript in origineel plus een gecorrigeerde doorslag bewaard gebleven.25 Gezien de nauwkeurige plaats en tijd waarin het verhaal zich expliciet afspeelt — Amsterdam, oktober 1924 —, is een datering in of kort na dat jaar voor de hand liggend. Ook het adres Willemsparkweg 93, Amsterdam, dat in verband met een ‘ingebouwd’ filmsynopsis (zie hieronder) in het origineel opduikt (fo. 53) en waar Hanf tussen 1922 en 1927 woonde, ondersteunt deze datering. Van Helmonds datering in begin jaren dertig klopt dan niet. De zinsnede ‘Het Rokin was toen niet gedempt’ helemaal aan het begin kan dan betekenen dat Hanf het handschrift rond 1936-37, toen de in 1933 begonnen demping voltooid werd, heeft overgetypt. Een raadsel blijft dan wel, waarom hij het verouderde adres (hij woonde sinds 1932 in de Michelangelostraat, vanaf 1936 aan de Lijnbaansgracht) liet staan.

Korte inhoud: gaat over twee vrienden, van wie de een werkt in vaders tabakshandel, terwijl de ander arts is. De laatste verwaarloost zijn vriendin, maar vraagt haar uiteindelijk ten huwelijk als hij haar ziet uithuilen tegen de schouder van zijn vriend.

Francesco. Spel in vier bedrijven met een proloog

Een ‘klucht’, zoals Hanf het zelf eerst betitelde, voltooid vóór 1927. Hiervan bestaat één versie. Korte inhoud: een koorddanser, zwevend tussen eenzaamheid en medemens, wijst een op hem verliefde kassière af, neemt wel een roos van haar mee naar Engeland en geeft die daar weg, wat de kassière verdrietig maakt. Hij haalt de roos terug, geeft haar terug en vertrekt.

Vermoedelijk heeft Hanf in 1927 geprobeerd om via toneelcriticus en toneelschrijver Frans Mijnssen, die over goede contacten met de literaire wereld ook buiten Nederland (bijvoorbeeld Arthur Schnitzler), beschikte, geprobeerd dit stuk gepubliceerd te krijgen.

De droevige loopbaan van Jeremias Kelder, profeet

Roman, stammend uit circa. 1927-31. Vier versies zijn hiervan overgeleverd. Korte inhoud: een postbode krijgt ontslag wegens het voortdurend praten tegen wachtende klanten. Hij vindt een nieuwe baan als ‘spreker over vergeestelijking en hoger leven’. wordt gek, belandt in een inrichting en ‘preekt’ daar verder.

Hanf heeft ooit een poging tot publicatie gedaan blijkens een niet eerder geraadpleegd, ongedateerd concept voor een Duitse brief aan een zekere ‘Frau van Schendel’ (geen familie van Arthur van Schendel) van een Duitse uitgeverij op verwijzing van een oude studievriend.

Bovendien heeft Hanf in 1931 (in dezelfde tijd?) tevergeefs geprobeerd om via Frans Coenen, toen redactiesecretaris van Groot Nederland, publicatie in dit tijdschrift te bewerkstelligen. Na drie jaar wachten had hij nog geen reactie gehad, sterker nog, het manuscript was verdwenen. Het bewoog hem om Coenen een felle klaagbrief te sturen met als slot een dreigement: ‘Mocht mijn roman eind van de volgende week nog steeds niet weer in mijn bezit zijn, dan zal ik deze zaak in handen geven van mijn rechtskundigen adviseur, Mr.Dr. Bucephalus, aan wien ik heden reeds copie van dezen brief zal ter hand stellen.’ Dit was pure bluf, een practical joke én een uiting van eruditie, want deze advocaat bestond helemaal niet maar was ontleend aan Kafka’s ‘Der neue Advokat’ dat Hanf in die tijd op muziek had gezet. Kort daarna werd de redactie van Groot Nederland gereorganiseerd.

Interessant is ten slotte dat Hanf vrijwel zeker dit verhaal ooit heeft voorgelezen aan Vestdijk. Hanf waarschuwde toen al meteen: “het is wel een beetje door Kafka beïnvloed.” Maar Vestdijk wist al na een paar minuten dat het ‘niet alleen vervelend was, maar een supervorm van verveling vertegenwoordigde’. Het was ‘knarsend droog’, ‘ontstellend gezeur’, het was een ‘literair doden van sprankjes leven’. ‘Erg veel van Kafka heeft het niet, lijkt me…’, merkte hij nog wat voorzichtig op.

Een zesdelige gedichtencyclus uit 1942. Het gedicht is sterk geënt op Hanfs belevenissen in de Tweede Wereldoorlog. De naam Christiaan Philippus is ontleend aan Hanfs onderduiknaam, zoals hij in zijn valse ‘Ausweis’ vermeld stond: Christiaan Philippus Spinhoven. Het geheel lijkt als het ware door een dubbelganger geschreven; zo kunnen we in de vierde zang van de cyclus lezen: ‘En ’t ongedierte / dat mij, Chrsitiaan Philippus, / langzaam opvreet, is onschuldig […]. / Dan ben ik, de hoofdfiguur / én auteur der “Mijmeringen” ’n ándere held.’ Curieus is dat in de vijfde en twaalfde zang Christiaan Philippus’ (en niet Hanfs!) vroegere vrouw Ernestine Lämmke figureert. De verklaring hiervoor is dat op Hanfs ‘Ausweis’ als ‘zijn’ vrouw de fictieve Christine Lemmke stond vermeld.35 De cyclus houdt vrij abrupt op, vergezeld van een verklaring (van Frits Hanf?): ‘het papier was op en er was (volgens den auteur) in de heele stad niet één velletje meer te koop.’ Net als Ernst Alexis bevat deze cyclus vele verwijzingen naar Hanfs woonplaats Amsterdam.

De cyclus werd voor het eerst in hetzelfde jaar 1942 gepubliceerd in het familieblad Duinrosia Heraut, Huisorgaan van de Duinroos (genoemd naar het huis van familie van hem in Aerdenhout), waarna hij het in november 1943 aan zijn broer Frits schonk. Na zijn dood kwamen in 1944 bij De Bezige Bij en in 1967 bij de Arbeiderspers, twee verschillende edities uit.36

Hiermee leek Hanfs overgeleverde literaire werk volledig geïnventariseerd. Maar nadere bestudering van de typoscripten van Ernst Alexis bracht een filmsynopsis, getiteld Het Groote Leven, aan het licht. Het komt in beide versies voor, maar in het originele typoscript volgt nog een rechtstreeks, dus buiten het verhaal tredend (stijlbreuk!) aanbod aan geïnteresseerde filmproducenten plus de afloop van de synopsis. Hij gaf zelfs zijn adres: Willemsparkweg 93. Waarmee tegelijk een datering gewonnen kan worden, want Hanf woonde op dat Amsterdamse adres tussen 1922 en 1927. Toke van Helmond miste dit kennelijk en beschouwde hierdoor de passages over Het Groote Leven als alleen behorend tot de novelle. Zelfs een idee voor het affiche leverde Hanf mee: ‘een deftig heer met een opiumpijp hief met onverschillig gebaar een stilet omhoog boven den ontblooten boezem van een verschrikt jongmeisje.’ (Dat reclame Hanf niet geheel vreemd was, blijkt ook uit zijn Sparlied (a, b en c). Hieronder in de juiste volgorde de gehele synopsis, bestaande uit een proloog op het podium, een hoofddeel op het filmdoek en een epiloog (met onthutsend slot!) weer op het podium, en gevolgd door de aanbiedingstekst.

Aanbod, geschreven door Bob Hanf

Dit scenario (ik wil het tusschen haakjes vermelden) ligt voor koopkrachtige directeuren van filmfabrieken ter inzage. Men gelieve zich te dien einde te wenden tot mij persoonlijk of tot mijn erfgenamen; mijn adres is op het oogenblik nog Willemsparkweg 93, Amsterdam. Het opvoeringsrecht van den “sensationteelen proloog op het tooneel” krijgt de ondernemende kooper gratis erbij. Ik geef hem echter in overweging om het werk in zijn geheel nog een tweede maal op te laten nemen, maar nù met gebaren, mimiek, ensceneering, enz., die een weinig overdreven zal zijn, zoodat deze tweede film, die na de eerste is te vertoonen, maar het karakter van een klucht zal hebben; en ten slotte volgen dan nog een “epiloog op het tooneel”’